Pernille La Lau: ‘Wat een prachtig avontuur’

Pernille La Lau trok als kind met haar ouders en broer in een oude bus naar Noorwegen. Het land waar haar oma was geboren. Het waren heerlijke zomervakanties, vol Pippi Langkous-achtige taferelen.

Dat moet een lange reis zijn geweest, zo’n 1500 kilometer in een oude bus naar Oslo?

“Dat klopt, maar mijn moeder nam altijd van alles mee om ons te vermaken. We hadden van die voorgedrukte kaartjes bij ons om verkeersborden te tellen. We luisterden altijd naar cassettebandjes met luisterboeken, en naar Abba natuurlijk, het was echt de Abbatijd. We zongen alles luidkeels mee. Het autorijden werd onderbroken door een nachtelijke overtocht in de boot naar Noorwegen. In een uur of zeven reden we naar Kiel en namen daar de boot. Stoffel in het ruim en wij sliepen met z’n vieren in een hut, ik vond het een prachtig avontuur. Op die boot waren altijd fruitautomaten waar je een gokje kon wagen. Mijn broer en ik kregen een gulden en daarvan kon je toen nog eindeloos spelen. Thuis mochten dat soort dingen niet, het gaf zo’n heel speciaal vakantiegevoel.”

Wat zat er eigenlijk in de aanhanger, zo’n bruin met oranje bungalowtent?

“Nee, we kampeerden niet. Stoffelientje zat vol speelgoed. Onderweg naar Oslo ging de klep geregeld open. Dan kwam er een bal uit om op een parkeerplaats mee te spelen. Dankzij het speelgoed dat we meesleepten, maakten mijn broer en ik heel gemakkelijk contact met andere kinderen. Tennisrackets, spullen om te spelen op het strand en vliegers, want mijn vader vond vliegeren leuk. Een keer kwam er ook een jerrycan met jenever uit de aanhanger. Alcohol is in Noorwegen heel duur en je mocht maar een beperkte hoeveelheid invoeren. Mijn vader dacht slim te zijn en goot twee flessen in een jerrycan die hij cadeau wilde doen. Daar stak mijn broer onbewust een stokje voor, door in Noorwegen de planten in de tuin van mijn tante ermee te begieten. Hij dacht dat het water was. De volgende dag hingen alle plantjes slap.”

Niet kamperen dus, maar waar verbleven jullie dan?

“We logeerden bij familie. Er was altijd wel iemand op vakantie in wiens huis we mochten verblijven. Ik herinner me één zomer in het huis van mijn tante. Zij gingen zeilen en wij mochten in hun prachtige huis. Het was een roodhouten huis en elke kamer was helemaal in één kleur geschilderd en ingericht. Zij was interieurarchitect en haar man ontwierp meubels, ze hadden echt smaak. In de reis naar hun huis liep ik ontzettend te blaffen. De Noorse dokter waar mijn moeder me mee naartoe nam, vond dat ik een paar dagen binnen moest blijven. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat ik binnen in een prachtige witte kamer met houten accenten zat. Ondertussen klommen mijn broertje, nichtje en neefjes op het dak van het houten huis ernaast. Ze deden zich tegoed aan de rode, volle kersen van de zware takken van de kersenboom die boven het dak groeiden. Ik was zó jaloers! Toen ik beter was en weer naar buiten mocht, klom ik meteen op dat dak. De smaak van die kersen kan ik nog proeven, zo heerlijk. De vrijheid om dit soort dingen te doen, te spelen met mijn neefjes en nichtjes met wie we Noors brabbelden, niks hoeven en heel veel mogen, maakten het tot heerlijke vakanties.”

Het hele interview leest u in de Avrobode van week 32+33. Deze editie ligt nu in de winkel. Bent u geen abonnee, maar wilt u niets meer uit de gids missen? U kunt hier abonnee worden.

Tekst: Deborah Ligtenberg